UOM – belanghebbers

 

De belanghebbers vermeld links en rechts van het UOM schema

 

De economische dimensie van het maatschappelijke bestel hebben we eerder al beschreven als een web bestaande uit een dicht kluwen van verbindingsdraden (stromen) die van knooppunt naar knooppunt leiden. Elk knooppunt in het web heeft een pompfunctie om de stromen op gang te houden.

 

 De vergelijking die ooit gemaakt is van de economische activiteit met de bloedsomloop (fysiocraten / Quesnay, Fr.) is dus maar gedeeltelijk correct want de circulatie wordt niet op gang gehouden door één enkele pomp (het hart) maar door vele kleinere en grotere pompen. 

   

 Hoe actiever de gezins-knooppunten zijn in economisch opzicht des te meer stroming treedt er op in dat web, en hoe terughoudender de gezinnen zijn – omwille van onzekere vooruitzichten of verhindering van het vlot functioneren door bv. werkloosheid – des te meer zal de doorstroming verzwakken. Gezinnen zijn oorsprong en einddoel van alle economische activiteit al is dat met de verregaande verbijzondering niet altijd op het eerste gezicht duidelijk.

   

 Het toenemen of verzwakken van de doorstroming in een knooppunt heeft uiteraard het meeste invloed op de knooppunten waarmee rechtstreekse verbindingen bestaan. Die knooppunten waarmee rechtstreekse verbindingen bestaan noemen we gebruikelijk de belanghebbers (stakeholders) want die hebben er inderdaad belang bij dat de ‘verbonden’ knooppunten ook goed blijven functioneren.

  

    Opsomming van de belanghebbers

 

In het UOM schema vinden we de belanghebbers uiterst links en uiterst rechts vermeld; sommige specifiek en andere als groep. Voor de duidelijkheid zullen we ze in detail overlopen.

   

 Bovenaan bij de financiële laag vinden we financiële instellingen. Deze verzamelnaam staat voor: eigenaars, aandeelhouders, holdings, banken, belastingdiensten en hun tegenhangers subsidiediensten. Eigenaars en aandeelhouders dragen het risico van de onderneming en vinden dat zij, als het goed gaat, ook de winst mogen incasseren. Holdings en banken bezorgen ondernemingen (meestal tegen vaste intrest) kapitaal dat zij van gezins- en andere entiteiten hebben bijeengebracht; die krijgen er dan een wat lagere vergoeding voor dan de dividenden die de banken hopen te kunnen incasseren. Banken verstrekken ook kredieten op korte tot middellange termijn tegen marktrente. De belastingdiensten collecteren de bijdragen die nodig zijn om voor de publieke goederen en diensten te zorgen. De subsidiediensten (subsidies, premies, toelagen) zorgen voor transfers van geldmiddelen die moeten dienen om deelgroepen van de economische entiteiten vlotter te laten functioneren.

  

Bij de infrastructuurlaag en de productielaag staan links de leveranciers vermeld met als subgroep personeel (werknemers). Een betrouwbare en regelmatige levering van goederen en diensten tegen een faire prijs is een vereiste om de eigen entiteit zonder haperingen te laten functioneren. De term personeel is op zich weer een verzamelnaam voor verschillende modaliteiten waaronder arbeidsprestaties geleverd worden aan een onderneming: vast, deeltijds, en interim personeel,  maar ook consultants en specialisten die specifieke tijdelijke opdrachten vervullen. Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is in de stromenbenadering niet relevant. 

  

 Rechts van de infrastructuurlaag en de productielaag staan de klanten vermeld. Een goede relatie met de afnemers van de geproduceerde goederen of diensten, door overeenkomstig de geleverde kwaliteit een faire prijs te vragen en een behoorlijke nazorg te verzekeren, is ook een vereiste om de entiteit zonder haperingen te laten functioneren. Het zijn tenslotte de klanten die door de afname van de productie moeten zorgen dat alle productiefactoren vergoed worden (de toegevoegde waarde effectief maken) en dat er een winstmarge voor de entiteit blijft die noodzakelijk is om een ‘niet-bevolkte’ entiteit zinvol in stand te houden.

 

 Helemaal onderaan het UOM schema staat nog een belanghebber vermeld die, zeker in het verleden, doorgaans genegeerd en vergeten werd maar onder druk van het ongemak dat zij ons meer en meer bezorgt (door ons eigen toedoen) erkend en gerespecteerd begint te worden: de natuur / de aarde / het ecologische systeem. Dat wereldwijde systeem staat de mensheid ten dienste maar heeft een eindige inhoud en een gelimiteerde regeneratiecapaciteit maar het is wel de sokkel waarop het wereldwijde maatschappelijke bestel met al zijn onderverdelingen rust.

  

    Relaties met de belanghebbers

 

We zouden logischerwijs kunnen verwachten dat elke economische entiteit er naar streeft om de relatie met alle belanghebbers goed te houden. Dat gebeurt ook wel maar niet altijd en overal. De aanleiding om dat niet te doen zien we helemaal bovenaan het UOM schema staan: daar staan winst en verlies vermeld.

  

Winst is wat overblijft nadat alle productiefactoren vergoed zijn en het is voor alle ‘niet-bevolkte’ economische entiteiten een voorwaarde om te overleven en zinvol te blijven bestaan.

  

 Verlies is het tekort dat optreedt als de afgezette productie met de eraan verbonden prijzen niet volstaat om alle productiefactoren te vergoeden; het vormt een dwingende reden om elke ‘niet-bevolkte’ entiteit bij te sturen en in situaties die niet echt kunnen gecorrigeerd worden op te heffen.

 

 Voor overheidsinstellingen (die ook tot de ‘niet-bevolkte’ entiteitengroep behoren) is het streven naar winst en het vermijden van verlies te ‘vertalen’ in zorgen dat met het voorziene / toegestane budget net toegekomen wordt terwijl toch zo efficiënt en effectief mogelijk gefunctioneerd wordt.  

   

 Erg grote winst, die doorgaans te danken is aan een tamelijk monopolistische marktpositie of door inventief van wettelijke mogelijkheden en lacunes gebruik te maken, wordt ofwel gekanaliseerd naar eigenaars en aandeelhouders ofwel vooraf stevig gereduceerd door hoge managementwedden en bonussen.

  

 Wat aan extra winst overblijft nadat eigenaars, aandeelhouders, het regelmatige personeel, en eventueel klanten in evenredigheid hun extra hebben gehad hoort eigenlijk toe aan de samenleving en moet voor solidaire voorzieningen kunnen worden ingezet want het is net de samenleving waarin de onderneming ingebed is die de grote winst mogelijk maakt.

  

 De verleiding om de winst nog op te drijven en slechts eigenaars en aandeelhouders daarvan te laten genieten leidt evident tot het achterstellen van personeel en klanten, maar bovendien leidt het tot concentratie van geldmiddelen in te weinig handen. De kleine groep die (te) veel geldmiddelen onder controle heeft kan het overgrote deel van dat geld niet voor consumptie of gezinsinvesteringen gebruiken en gaat er dus mee beleggen, maar voor de extra economische productie die ermee kan / zou kunnen worden opgezet blijven er dan minder en minder gezinsentiteiten over om die producten ook af te nemen zodat de beleggingen dan maar matige opbrengsten genereren.

    

 De verleiding is in die omstandigheden groot om te gaan speculeren op wisselkoersen van valuta of door kunstmatige koersschommelingen van geviseerde aandelen koerswinsten uit te lokken. 

  

 Om het met het beeld van de (eerder genoemde) appelsienschil uit te drukken: eerst ontstaat een te dikke appelsienschil – overaanbod aan kapitaal doet de rentevoeten zakken – en vervolgens wordt de schil echt te groot en komt los van de vrucht zodat én schil én vrucht eraan ten onder gaan (financiële én economische crash).

   

 Bij verlies zijn het gewoonlijk de zwakste belanghebbers die het meest moeten inboeten terwijl eigenlijk een gelijkmatige verdeling van de inkrimping de overleving en de latere leefbaarheid van de entiteit het meest garandeert.