De ontwikkeling van de samenleving

 

    Het complex ‘ogende’ maatschappelijke systeem

 

Het maatschappelijke bestel zoals wij dat in deze tijd kennen wordt door velen erg ingewikkeld genoemd. Er is inderdaad een hele weg afgelegd tussen het stadium van de eerste landbouwsamenlevingen met een vlakke structuur en weinig verschil tussen de samen horende entiteiten, en de hoogtechnologische samenlevingen die we nu kennen met een veelvoud aan structuren waarvan het voor de meeste mensen niet duidelijk is in welke relatie die nu precies tot elkaar staan.  

 

 Met het lagenschema is de veelheid van stromen al enigszins uit elkaar getrokken maar daarmee zijn we nog niet toe aan een driedimensionaal beeld van de samenleving. Met het verduidelijken en verklaren van de relatie tussen de verschillende entiteitengroepen die in dat schema worden genoemd verkrijgen we de nodige dieptescherpte om tot een transparant beeld en het bijbehorende inzicht te komen.

 

    Op zoek naar verhoogde zekerheid

In de fase van het nomadische bestaan was de groep (van bloedverwanten) / de stam waarmee men optrok de ‘thuis’ voor het individu. De hoge mate van afhankelijkheid van de natuur, waarbij voor de beschikbare goederen van bodem, flora en fauna mededinging was van andere soorten en andere nomadische groepen, dwong tot een sterke solidariteit tussen de groepsleden om leven en overleven mogelijk te maken. Vooruitgang kon er alleen maar komen door te streven naar grotere zekerheid dat de groep regelmatig zijn voldoende ruim deel kreeg van wat de natuur te bieden had. De hoeveelheid geleverde Inspanning om die middelen te verwerven stond niet per se in verhouding tot de opbrengst want zowel geluk en toeval als pech en tegenslag speelden een belangrijke rol. De enige manier om die grotere zekerheid te verwerven was de natuur naar zijn hand zetten.

 

Voor het tot stand brengen van een landbouwsamenleving waren twee voorwaarden noodzakelijk: enerzijds voldoende inzicht verwerven in de natuur om van haar processen gebruik te kunnen maken om opbrengsten te genereren en te verhogen, en anderzijds versterking en structurering van de solidariteit om de nieuwe sedentaire levenswijze te verdedigen tegen soorten en groepen die het opeisen van het voorrecht op een deel van het aardoppervlak (nog) niet kenden of respecteerden.  

 

    De ‘eigen’ lap grond maakt een heel verschil

 

 De levenswijze op basis van landbouw hield ook in dat men, in plaats van de opbrengst van verzamelen, jagen en vissen te delen, de middelen en mogelijkheden om opbrengst te ‘produceren’ ging verdelen. Het begrip ‘eigendom’ deed zijn intrede en elke kleine entiteit (gezin, familie, huishouding) kon door het verhogen van de geleverde inspanningen ook haar opbrengsten doen toenemen. Vooruitgang werd meetbaar want er ontstond mogelijkheid om te vergelijken met gelijkaardige entiteiten. 

 

Het produceren en consumeren van een aantal levensnoodzakelijke middelen, in aanvulling op de natuur, concentreerden zich binnen één gezin (huishouding) en elke dergelijke entiteit beschikte over beslissingsmacht met betrekking tot haar vooruitgang, maar stond ook door de vereiste om te delen binnen de eigen cel voor een eigen stuk solidariteitsopdracht.  

 

Het individu ging zich meer en meer eerst en vooral ‘thuis’ voelen in het huis van het eigen gezin. De beslissingen resulterend uit de macht binnen de kleinste entiteit moesten wel te verzoenen zijn met het solidariteitskader geboden door de nederzetting; tegelijk met het ontstaan van het eigen huis weet het individu zich ook thuis in een groter overkoepelend huis.

 

De keuzes en beslissingen op het niveau van het overkoepelende huis gaan zich meer concentreren op de solidariteitsopdrachten die de mogelijkheden van het kleine (gezins)huis overschrijden en laat dus het streven naar vooruitgang meer in handen van die (gezins)entiteiten.  

 

Het is evident dat deze verdeling van de macht als gevolg van de voortschrijdende ontwikkeling niet altijd even duidelijk is geweest: vanaf het kleinste overkoepelende niveau stelt zich dan ook de politieke opgave van machtsverdeling en machtstoewijzing.  

 

    Differentiatie en gaandeweg ‘thuis’ zijn in steeds meer overkoepelende huizen

 

Het gezin zoals het ontstond bij het begin van de sedentaire samenlevingen vormde dus een cel waarin drie dimensies van het leven op een geïntegreerde manier hun beslag kregen: het biologisch-sociale leven, de inspanningen voor bestaanszekerheid en het streven naar vooruitgang, en de zorg voor de (wat we nu zouden noemen 1e lijns-) solidariteit of gemeenschappelijke belangen tussen de leden (verschillende generaties en individuen met uiteenlopende capaciteiten) die er deel van uitmaakten.  

 

Het gezin was dus een cel met tegelijk sterke sociale, economische, en politieke opdrachten en bevoegdheden. Vanaf dat stadium hebben zich twee belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in het samenlevingsmodel: een ‘horizontale‘ met het ontstaan van verbijzonderde economische entiteiten, en een ‘verticale’ met het ontstaan van steeds hogere politieke ‘huizen’.

 

    DIFFERENTIATIE EN SPECIALIZATIE

 

 Specialisatie heeft zich uiteraard voorgedaan in het landbouwgebeuren waar verschillende natuurlijke  omstandigheden automatisch verschillen in opbrengsten meebrengen en die trend heeft zich doorgezet, eerst in het ontstaan van verschillende gespecialiseerde ambachten en naderhand in het ontstaan van grotere gespecialiseerde productie-entiteiten die niet langer aan één gezinsentiteit gekoppeld waren maar als ‘niet-bevolkte’ cel de inspanningen van individuen uit meerdere / vele  gezinsentiteiten gingen inschakelen. Voor algemene producten en diensten ging dat vrij snel, voor meer persoonsgebonden diensten zoals geneeskunde, oppas en begeleiding van kinderen en ouderen kwam dat pas veel later.

 

De beslissingsmacht betreffende het streven naar vooruitgang kwam dus in handen te liggen van de combinatie van gezinnen + economisch-technische entiteiten. Die economisch-technische entiteiten hebben in principe geen sociale en/of geen politieke (solidariteits-) opdracht en verantwoordelijkheid.  

 

Voor het realiseren van de solidariteitsopdrachten maakten de politieke machthebbers aanvankelijk rechtsreeks gebruik van de (deeltijdse) inzet van de capaciteiten van gezinsentiteiten (zeker als het om verdediging ging). Mettertijd zijn de solidariteitsopdrachten sterk uitgegroeid (verdediging, infrastructuur, onderwijs, e.a.) zodat die behoeften via aparte specifieke economisch-technische entiteiten (overheidsinstellingen en – diensten) hun invulling zijn gaan krijgen.

 

Hoe ver deze nog steeds doorgaande ontwikkeling van economisch-technische entiteiten ook gaat, de gezinsentiteiten zijn en blijven altijd oorsprong en bestaansreden / einddoel ervan.  

 

  VORMING VAN HOGERE POLITIEKE HUIZEN

 

 Omdat in de natuur bodemrijkdommen en mogelijkheden voor flora en fauna door klimaatverschillen niet gelijk verdeeld zijn hadden kleine solidaire gemeenschappen (= kleine politieke huizen) er belang bij om zich in grotere eenheden te groeperen en/of samen te smelten. Samensmelten betekende omwille van het schaalvoordeel een groter politiek huis vormen waarin dezelfde regels en wetten gelden; groeperen betekende dat de samenkomende politieke huizen hun eigenheid bewaarden maar een hoger overkoepelend huis vormden waarin specifieke overkoepelende solidariteitsopdrachten hun beslag kregen. Zo is het individu gaan thuis horen in steeds grotere overkoepelende politieke huizen. In onze huidige maatschappij kunnen we als opeenvolgende steeds hogere en meer overkoepelende huizen noemen: gezin, wijk, gemeente, provincie, regio, staat, economisch blok, en gans bovenaan de wereld.

 

Dat thuis horen is op het onderste niveau zowel een thuis voelen als een thuis weten omdat daar regelmatig en intensief contact met de andere leden mogelijk is, maar naar de hogere niveaus toe gaat het meer en meer over in alleen thuis weten omdat de persoonlijke contactmogelijkheden daar beperkt zijn.

 

Een overkoepelend niveau wordt echt als een politiek huis ervaren wanneer het gekenmerkt is door een stelsel van gemeenschappelijke regels en wetten waarvan de naleving kan worden afgedwongen door expliciet aanvaarde gezagsdragers die over de nodige uitvoerende organen beschikken. Hoe hoger het politieke huis en hoe meer niveaus, des te moeilijker de machtsverdeling en machtstoewijzing. Zo maken we op dit ogenblik in Europa het ontstaan mee van de Europese Unie als een politiek huis; het proces is in volle gang en het stelsel van regels en wetten is nog onvolledig op dat niveau en nog niet op alle gebieden kan dat Europese huis zijn keuzes en beschikkingen afdwingen. Veel inwoners van de unie weten zich Europeaan maar voelen dat (nog) niet altijd even sterk aan.  

 

De zorg voor solidariteit wordt door de toename van niveaus waarbinnen men zich thuis weet verdeeld over het gezin + alle hogere huizen. Hoe groter de groep, des te machtiger de solidariteit kan zijn maar des te moeilijker is ze tegelijker tijd te realiseren en vol te houden omdat persoonlijk contact moeilijker tot onmogelijk wordt en de zeer uiteenlopende plaatselijke omstandigheden in een erg ruime regio moeilijker te taxeren en te evalueren zijn vanuit een situatie waarin men slechts vertrouwd is met het lokale.   

 

Het individu weet natuurlijk hoe sterk de macht van zijn persoonlijke stem in de hele grote politieke huizen beperkt is en neemt daardoor zijn politiek verantwoordelijkheid niet altijd goed waar. Die houding leidt echter tot dominante overkoepelende huizen met weinig speling voor het onderliggende / lokale niveau; sterke betrokkenheid op het lage niveau kan echter net leiden tot evenwichtiger compromis en betere nuancering op het (de) hogere niveau(s).  

 

     Een nieuwe toestand met gedeelde macht / controle

 

Het maatschappelijke bestel waarin elk individu zich beweegt / leeft kunnen we omschrijven als een stelsel van steeds grotere en steeds meer overkoepelende politieke ‘huizen’ met het gezin als kleinste huis en de wereld als het allerhoogste en alles overkoepelende politieke huis. Niet elk politiek huis is even sterk uitgebouwd en/of even scherp af te lijnen. Binnen elk politiek huis, vanaf het niveau boven het gezin, treffen we een verzameling economische entiteiten aan die ongeacht hun economisch gewicht allen op hetzelfde niveau staan omdat ze aan eenzelfde stelsel van regels en wetten onderhevig zijn. 

 

Het gezin is (nog altijd) tegelijk sociale cel, economische entiteit, en politiek huis. De vat en de zeggenschap die het (hoofd van het) gezin nog op de economische en de politieke dimensie heeft is sterk verminderd – in vergelijking met de toestand bij het begin van de landbouwsamenlevingen –  door de verbijzondering die zich op economisch vlak heeft voorgedaan en door het opgaan in steeds hogere huizen;.zelfs de sociale rol komt onder druk te staan door de ontwikkelingen in de economische sfeer.  

 

 Elke ‘niet-bevolkte’ economische entiteit kan en moet worden opgedoekt als ze in economisch opzicht verlieslatend is; met een gezin is dat niet het geval want als sociale cel en politiek huis blijft het gezin voortbestaan.

 

De gezinsentiteiten zijn uiteindelijk het doel en de bestaansreden van alle andere economische entiteiten; economische ontwikkelingen mogen en kunnen bijgevolg de economische bestaansmogelijkheid van gezinnen niet in het gedrang brengen zonder de eigen bestaansreden aan te tasten.  

 

Elk politiek huis moet zich bij voorrang richten op het menswaardige bestaan van de individuen binnen de gezinsentiteiten; elke situatie waarin een politiek huis zich de facto de macht laat ontnemen om de economische dimensie onder controle te houden is een schromelijk falen.